Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agoog
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘welzijnswerker’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1]
  • uit het Grieks [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agoog agogen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

agoog m [3]

  1. (beroep) iemand die beroepshalve het sociale gedrag van mensen verbetert door vorming en opvoeding
    • In 2010 werkten er 280.000 verplegenden, verzorgenden en sociaal-agogen in de langdurige zorg. Daaronder vallen instellingen voor ouderen, gehandicapten en psychiatrische patiënten. Een groei van 12.000 werknemers is een toename van ruim vier procent. Het extra geld komt in 2012 vrij voor de instellingen. In het convenant spreken zorgaanbieders, zorgverzekeraars en beroepsorganisaties af dat het ingezet moet worden om patiënten zowel méér als betere aandacht te geven. Ze hebben ook afgesproken de administratieve rompslomp tot een minimum te beperken, waardoor personeel meer tijd aan cliënten kan besteden.[4] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen