afwezige
- af·we·zi·ge
afwezige
- verbogen vorm van de stellende trap van afwezig
- ▸ In de ongemakkelijke stilte die er in de kamer hing, keken zij beiden met afwezige blik naar de rug van Jeroen.[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwezige | afwezigen |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die tegen de verwachting in iets niet bijwoont
- Tengevolge van de griep waren er veel afwezigen.
- Het woord afwezige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwezige" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be