afwandelen
- Geluid: afwandelen (hulp, bestand)
- af·wan·de·len
- samenstelling van af bw en wandelen ww
afwandelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afwandelen |
wandelde af |
afgewandeld |
zwak -d | volledig |
- ergens vandaan lopen; iets lopend verlaten
- ▸ Het is vijf uur ’s middags als Yvet (29) en Lindi het Dauwpop-terrein afwandelen. Op de achtergrond klinken de vrolijke feestgeluiden van het festival, dat dan nog altijd pas halverwege is. ,,Gaan jullie al naar huis?”, vraagt iemand bij de uitgang. Het antwoord? Nee, de hoogzwangere dames gaan eventjes terug naar hun camper op de nabijgelegen festivalcamping. Voor een dutje.[2]
- naar beneden lopen
- ▸ ‘We hebben 24 niveaus aan stellingen moeten afwandelen. Door de staat van de stellingen kwam daar zelfs een alpinist aan te pas’, zegt Vandesande. Uiteindelijke leverde het bureau twee modellen af: een van de huidige situatie met stellingen en één zonder stellingen. ‘De visualisatie van het steigerloze Justitiepaleis, maakt geen deel uit van de opdracht, maar we willen het publiek een blik gunnen op wat wij in onze data kunnen zien.’[3]
- iets helemaal tot het einde lopen
- veelvuldig wandelen
- Het woord afwandelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Hoogzwanger feesten op Dauwpop doe je zo” (28-05-2016), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Het Justitiepaleis van Brussel voor het eerst in jaren uit de stellingen, digitaal dan toch” (Donderdag 6 april 2023 om 14:53), De Standaard