• af·speu·ren

afspeuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspeuren
speurde af
afgespeurd
zwak -d volledig
  1. zo goed naar iets zoeken dat er na afloop niets meer te vinden is
    • Het gebied waar Fugro de oceaanbodem gaat afspeuren, ligt zeer afgelegen, op 1500 tot 2000 kilometer ten westen van Australië. Het vermoeden bestaat dat het toestel in plaats van noordwaarts naar China, naar het zuidelijk deel van de Indische Oceaan is gevlogen en daar zonder brandstof kwam te zitten. [2] 
    • Voor het perscentrum in het olympisch park zitten verzamelaars van over de hele wereld op een rij achter een kleedje. Het lijkt net alsof ze tijdens koningsdag in het Vondelpark de inhoud van de zolder willen slijten. Het zijn vooral vrijwilligers, journalisten en trouwe supporters die op hun knieën de kleedjes afspeuren naar bijzondere exemplaren. [3] 
    • Coturnix coturnix - de Latijnse naam van de kwartel - komt uit de fazantenfamilie en leeft voornamelijk op de grond. De diertjes kunnen in principe in huis leven, maar de voorkeur wordt gegeven aan een ren in de buitenlucht. 'Buiten kunnen de kwartels naar hartelust de grond afspeuren naar allerlei lekkers. Binnen kan dat niet', zo meldt het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapdieren (LICG). [4] 
87 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]