afschrijvingskosten

  • af·schrij·vings·kos·ten
enkelvoud meervoud
naamwoord afschrijvingskosten
verkleinwoord

de afschrijvingskostenmv

  1. waardevermindering van kapitaalgoederen en andere bezittingen uitgedrukt in een geldbedrag
     Die extra dag leidt namelijk tot allerlei extra kosten voor een gezin, zegt het Nibud: onder meer boodschappen (23 euro), elektriciteit en water (5 euro) en afschrijvingskosten voor meubels, apparaten en kleding. In totaal gaat het om zo'n 60 euro.[2]
     "Maar veel van de kosten betreffen doorlopende contracten, afschrijvingskosten, huur- en onderhoudskosten. Die zijn binnen het betaald voetbal niet eenvoudig te beperken. Om dat allemaal op te vangen, is dan ook hulp en samenwerking met de overheid nodig om het voortbestaan van de sector te kunnen waarborgen."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Schrikkeldag kost gezin zo'n 13 euro” (Vrijdag 26 februari 2016, 06:00), NOS
  3.   Weblink bron “KNVB roept hulp overheid in, vreest dat schade oploopt tot 400 miljoen” (Zondag 26 april 2020, 14:22), NOS