Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schiet·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afschietperiode afschietperiodes
afschietperioden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afschietperiodev

  1. (juridisch) tijdsbestek dat men vuurwerk mag afsteken
    • Helaas wordt er ook buiten de afschietperiode veel vuurwerk afgestoken. 
Synoniemen

Gangbaarheid