Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·scherm·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afschermkap afschermkappen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de afschermkapv / m

  1. (elektrotechniek) metalen omhulsel dat elektromagnetische storing voorkomt
  2. hoes of afdekking om licht tegen te houden
     Deze afschermkap is tijdens de oorlogsjaren gebruikt door schipper Hendrik van de Wetering van de bons EB 67.[2]
     'Lasogen' - een troebelheid in de ogen, die hij met langdurig lassen zonder afschermkap had opgelopen, noopten hem zijn plaats af te staan.[3]
  3. (techniek) ondoordringbaar vlak of omhulsel waarmee een toestel van zijn omgeving wordt gescheiden om beschadiging van of door dat toestel te voorkomen
     Met deze techniek wordt met behulp van één spuitdop en een afschermkap vlak boven de grond het onkruid bespoten. Op basis van ervaringsregels is aannemelijk dat met deze techniek nagenoeg geen drift plaatsvindt.[4]
  4. (techniek) omhulling van een zaagblad of ander gevaarlijk onderdeel van een toestel die letsel voorkomt door te verhinderen dat dit onderdeel wordt aangeraakt wanneer het toestel werkt
  5. (techniek) dop die als afwerking over een schroef of klinknagel wordt aangebracht
  6. ondoorzichtig vlak dat wordt aangebracht om ongewenst meekijken op een scherm of toetsenbord te belemmeren
     Wat zou dat nou kosten, het uitrusten van een telefooncel met een afschermkap, opdat het pinnen met de chipper kan geschieden zonder dat je op je vingers wordt gekeken?[5]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Willem van Norel
    “Afschermkap van een scheepslantaarn : De Elburger vissers” op mijngelderland.nl
  3. Jan van Lieshout
    De schutterij is en was zijn eerste meisje in: Limburgsch Dagblad (14 april 1990), Uitgeversmaatschappij Limburgs Dagblad, Heerlen, p. 37 kol. 2
  4.   Weblink bron
    J.M. de Vries e.a.
    Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (27 januari 2000) in: Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, jrg. 2000 nr. 43 (01-02-2000), Sdu Uitgevers, 's-Gravenhage, p. 96
  5.   Weblink bron
    Merijn
    Deze tijd in: de Stem, jrg. 136 (20 juli 1996), p. 3 kol. 7