Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·scheid·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afscheidbaar afscheidbaarder afscheidbaarst
verbogen afscheidbare afscheidbaardere afscheidbaarste
partitief afscheidbaars afscheidbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

afscheidbaar

  1. van een ruimte dat je het kunt afsluiten, afgrenzen van een andere ruimte
    • Doormiddel van deze schuifwand kunnen we van deze zaal twee afscheidbare ruimtes maken. 

Gangbaarheid