afscheidbaar
- af·scheid·baar
- Naamwoord van handeling van afscheiden met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | afscheidbaar | afscheidbaarder | afscheidbaarst |
verbogen | afscheidbare | afscheidbaardere | afscheidbaarste |
partitief | afscheidbaars | afscheidbaarders | - |
afscheidbaar
- van een ruimte dat je het kunt afsluiten, afgrenzen van een andere ruimte
- Doormiddel van deze schuifwand kunnen we van deze zaal twee afscheidbare ruimtes maken.
- Het woord 'afscheidbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.