• af·re·ge·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afregelen
regelde af
afgeregeld
zwak -d volledig

afregelen [1]

  1. (techniek) zodanig fijn regelen dat e.e.a. daarna naar wens functioneert
68 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]