afreden
- af·re·den
- samenstelling van af en reden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afreden |
reedde af |
afgereed |
zwak -d | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord afreden [1]
- verder gereedmaken, afmaken
vervoeging van |
---|
afrijden |
afreden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afrijden
- ...dat wij afreden.
- ...dat jullie afreden.
- ...dat zij afreden.
- ...dat wij afreden.
- Het woord afreden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.