• af·plat·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord afplatting afplattingen
verkleinwoord

de afplattingv

  1. iets dat min of meer bolvormig is platter maken
     "De houding die kinderen aannemen als ze met een tablet of smartphone in de bank zitten, is ronduit slecht", zegt Kelderman. "Dezelfde houding zag je vroeger bij kinderen die fabrieksarbeid deden. De rug van kinderen is net een bonsaiboompje; het groeit in de richting waar je het heen stuurt. Als dat die gebogen houding is, krijg je een afplatting van de wervels. Als de kinderen eenmaal een jaar of twintig zijn, krijgen ze klachten."[2]
  2. de mate waarin iets afgeplat is
  3. iets dat min of meer vertikaal loopt horizontaler laten verlopen
     De avondklok in combinatie met het eerder sluiten van de horeca heeft volgens Berx absoluut geholpen. "De helft van het aantal besmettingen in heel België vond destijds plaats in de provincie Antwerpen. Door de maatregelen zagen we relatief snel een afplatting van de curve en daarna een snelle daling."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Steeds meer nekklachten bij kinderen door gebruik tablets” (Woensdag 16 maart 2016, 09:50), NOS
  3.   Weblink bron “'Avondklok kan effectief zijn, maar je moet mensen wel informeren en overtuigen'” (Dinsdag 6 oktober 2020, 23:05), NOS