Nederlands

afmijning
Uitspraak
Woordafbreking
  • af·mij·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afmijning afmijningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afmijningv

  1. (handel) het kopen door mijn te roepen bij een veiling waarbij de verkoop prijs steeds lager wordt
Synoniemen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen