afjakkeren
- Geluid: afjakkeren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑfjɑkərə(n) / (4 lettergrepen)
- af·jak·ke·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afjakkeren |
jakkerde af |
afgejakkerd |
zwak -d | volledig |
afjakkeren
- overgankelijk landurig zo snel voortdrijven dat totale uitputting het gevolg is (van last- of rijdieren)
- overgankelijk (figuurlijk) iemand te hard laten werken
- overgankelijk iets met te veel snelheid doen
- met te hoge snelheid afleggen
- werkzaamheden te snel en daardoor onzorgvuldig verrichten
- overgankelijk (verouderd) (spreektaal) iemand kortaf en onvriendelijk behandelen
- Het woord afjakkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afjakkeren" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be