• af·hou·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afhouden
hield af
afgehouden
klasse 7 volledig

afhouden

  1. overgankelijk op enige afstand laten, niet dichterbij laten komen
    • Je kunt de brandende kaars beter verder van het brandbare gordijn afhouden. 
  2. overgankelijk ~ van zorgen dat iemand iets niet doet, weerhouden [1]
    • Hij werd van het onzalige plan afgehouden. 
  3. overgankelijk, (financieel) aftrekken [1]
    • De schade door het lekkende dat veroorzaakt werd van de huur afgehouden. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be