• af·ge·blad·derd
vervoeging van: afbladderen…
verbogen vorm: afgebladderde

afgebladderd

  1. voltooid deelwoord van afbladderen
stellend
onverbogen afgebladderd
verbogen afgebladderde
partitief afgebladderds

afgebladderd

  1. van verf dat deze van het geverfde voorwerp afvalt
     De verlepte eetzaal met afgebladderde verf en versleten tapijten getuigde van grootsheid in een andere tijd.[1]
  2. (figuurlijk) oud al grotendeels vergaan
     Want ik was niet naar Grand Hotel Europa gekomen om de tijd weemoedig te laten verglijden te midden van afgebladderde luxe en krakende glorie in passieve afwachting van een of ander inzicht, dat mij op een gegeven moment zou toevallen als een bloemblad uit een vergeeld boeket. Dat inzicht wilde ik afdwingen en daarom moest ik aan het werk.[2]


  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), ISBN 978-90-295-2622-7, p. 19