afduikelen
- Geluid: afduikelen (hulp, bestand)
- af·dui·ke·len
- samenstelling van af bw en duikelen ww
afduikelen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afduikelen |
duikelde af |
afgeduikeld |
zwak -d | volledig |
- vallend naar beneden gaan
- (figuurlijk) snel dalen in een hiërarchie; verliezen van een hoge positie; snel in aanzien dalen
- ▸ Uit een onderzoek dat vorige week werd vrijgegeven, blijkt dat veertigers die in het bedrijfsleven de top bereiken daar ook snel weer afduikelen.[2]
- Het woord 'afduikelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Lucy Kellaway“FT. Veertigers mogen best wat honkvaster worden” (18/07/2000), De Standaard