duikelde af
- Geluid: duikelde af (hulp, bestand)
- dui·kel·de af
vervoeging van |
---|
afduikelen |
duikelde af
- enkelvoud verleden tijd van afduikelen
- Ik duikelde af.
- Jij duikelde af.
- Hij, zij, het duikelde af.
- Ik duikelde af.
vervoeging van |
---|
afduikelen |
duikelde af