Nederlands

 
afdekplaat
Uitspraak
Woordafbreking
  • af·dek·plaat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afdekplaat afdekplaten
verkleinwoord afdekplaatje afdekplaatjes

Zelfstandig naamwoord

de afdekplaatv / m

  1. vlakke plaat die iets afschermt, beschermt en minder zichtbaar maakt
     Een kraan tilt twee schoorstenen op het huis. Met die kenmerkende afdekplaat, zodat het huis weer de contouren krijgt van weleer. De woning is zeker 200 jaar oud, was verwaarloosd en droeg sporen van zware aardbevingsschade en zou plat gaan. De NAM had het aangekocht en ging voor sloop.[2]
     Ook Jolyon Palmer (Renault) kwam in de vangrail terecht. De training werd voortijdig afgevlagd nadat Jenson Button met zijn bolide over een losgeraakte afdekplaat was gereden.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Mark (24) wil de toekomst van zijn Groningse dorp veiligstellen” (28-12-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Vijfde plaats voor Verstappen in eerste vrije training” (26-05-2016), NOS