• ado·les·cen·tie
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘jeugdjaren’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van adolescent met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord adolescentie
verkleinwoord

de adolescentiev

  1. levensfase tussen jeugd en volwassenheid die komt na de puberteit
    • Tijdens de adolescentie zijn de meeste puberproblemen wel verdwenen. 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]