achtenzestigjarig

  • acht·en·zes·tig·ja·rig
stellend
onverbogen achtenzestigjarig
verbogen achtenzestigjarige
partitief achtenzestigjarigs

achtenzestigjarig

  1. 68 jaren durend
    • Gedurende dit achtenzestigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 68 jaar
    • Bij de brand viel helaas een achtenzestigjarig slachtoffer.