accommodatie
- ac·com·mo·da·tie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanpassing’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
- Naamwoord van handeling van accommoderen met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | accommodatie | accommodaties |
verkleinwoord | accommodatietje | accommodatietjes |
- voorzieningen ten behoeve van het (aangenaam) verblijf van personen
- Het schoolkamp werd gehouden in een accommodatie die speciaal voor het verblijf van groepen jongeren was ingericht.
- ▸ ‘Dit soort prachtige accommodaties vind je overal ter wereld,’ beweerde haar echtgenoot stellig.[4]
- aanpassing (aan de omstandigheden)
- De accommodatie van het oog, nodig om dichtbij scherp te kunnen zien gaat bij oudere mensen verloren.
1. voorzieningen ten behoeve van ...
2. aanpassing
- Het woord accommodatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "accommodatie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "accommodatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ accommodatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be