• ab·stain
  • Afkomstig van het Middelengelse woord "absteinen" met het voorvoegsel abs-, dat van het Latijnse woord abstinere (van abs + tenere) komt [1].
vervoeging
onbepaalde wijs to  abstain 
he/she/it  abstains 
verleden tijd  abstained 
voltooid
deelwoord
 abstained 
onvoltooid
deelwoord
 abstaining 
gebiedende wijs  abstain 

abstain

  1. overgankelijk ~ from zich onthouden [2] van, nalaten [1]
    «...he abstained from voting...»
    ...hij onthield zich van de stemming...
  2. overgankelijk ~ from afblijven
  1. Johnson
    , Samuel
    ; bewerkt door John Walker (1835). Johnson's English Dictionary, p. 59. Uitg.: N. Hale. Dit werk bevindt zich in het publiek domein.