aardbeientijd
- aard·bei·en·tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardbeientijd | aardbeientijden |
verkleinwoord |
- de periode van het jaar dat aardbeien rijp zijn en verse aardbeien verkrijgbaar zijn
- ▸ Het was aardbeientijd en we hadden ze bij het tuinhuis gegeten met suiker en room.[2]
- Het woord 'aardbeientijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Victoria Holt“Burcht der verschrikking” (1966), Saga, ISBN 9788726484878