aardappelkelder
- aard·ap·pel·kel·der
- samenstelling van aardappel zn en kelder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardappelkelder | aardappelkelders |
verkleinwoord | aardappelkeldertje | aardappelkeldertjes |
- (bouwkunde) ondergrondse opslagplaats voor aardapels
- ▸ Wie geen aardappelkelder had, hield kippen of eenden, kon elektriciteitsleidingen verleggen, wist hoe je goedkoop aan dakpannen kon komen of reed om de twee weken voor sigaretten naar Polen.[2]
- Het woord 'aardappelkelder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672