Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voer·der·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvoerderschap aanvoerderschappen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aanvoerderschapo

  1. (sport) de titel van aanvoerder hebben in een sportteam
     Het was Rusland met Guus Hiddink die in de kwartfinales een eind maakt aan de EK-droom van Nederland (1-3). En aan het aanvoerderschap van Van der Sar, want de keeper had aangekondigd bij Oranje te stoppen na het toernooi.[1]
     De veel scorende spits voelt zich in zijn eer aangetast, nadat Inter hem als straf het aanvoerderschap had ontnomen. Icardi haalde zich daarmee de woede van veel fanatieke fans op de hals.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Eline de Zeeuw
    “Aanvoerder Van der Sar als bemiddelaar: 'Was een soort Kofi Annan in mijn tijd'” (10-06-2021), NOS
  2.   Weblink bron “Internazionale houdt zonder Icardi hoofd koel tegen Sampdoria” (17-02-2019), NOS