Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vals·helft
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvalshelft aanvalshelften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanvalshelftv / m

  1. (sport) het halve speelveld dat het dichtste bij het doel van de tegenstand ligt
     In de 67e minuut was het alsnog raak. Slordig Turks balverlies op aanvalshelft deed de bal bij Hojlund belanden. De Deen stoomde door naar het doel van Galatasaray en maakt er op fraaie wijze 2-1 van.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Zorgen Ten Hag nemen toe; Manchester United verliest ook thuis van Galatasaray” (3 oktober, 23:04), NOS