aanvaardingsrede
- aan·vaar·dings·re·de
- samenstelling van aanvaarding zn en rede zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanvaardingsrede | aanvaardingsredes |
verkleinwoord |
- toespraak die men houdt als men zich bereid verklaart een functie te vervullen
- ▸ Het behoort tot de edelste gebruiken van ons staatkundig bestel dat een aantredend kabinet zijn aanvaardingsrede opent met een eerbewijs aan degenen die in de voorafgaande periode het ambt van minister of staatssecretaris hebben vervuld.[1]
- toespraak die men houdt bij het ontvangen van een prijs
- Het woord aanvaardingsrede staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Menno de Bruyne“’t Ene dankwoord is het andere niet” (26 februari 2010), Reformatorisch Dagblad