Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·snee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aansnee aansneden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aansneem

  1. afstand tussen de bovenste en onderste zaagtand van een zaag in het horizontale vlak; maat van hoe schuin of vlak een zaag staat bij het zagen
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be