• aan·sne·de
enkelvoud meervoud
naamwoord aansnede
verkleinwoord

de aansnedev / m

  1. afstand tussen de bovenste en onderste zaagtand van een zaag in het horizontale vlak; maat van hoe schuin of vlak een zaag staat bij het zagen
68 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]