Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·sne·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aansnede
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aansnedev / m

  1. afstand tussen de bovenste en onderste zaagtand van een zaag in het horizontale vlak; maat van hoe schuin of vlak een zaag staat bij het zagen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen