aanroep
- aan·roep
- samenstelling van aan en roep [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanroep | aanroepen |
verkleinwoord | - | - |
de aanroep m
- het aanroepen
vervoeging van |
---|
aanroepen |
aanroep
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanroepen
- ... dat ik aanroep.
- Het woord aanroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanroep" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be