Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·pap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanpappen
papte aan
aangepapt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanpappen

  1. (spreektaal) (pejoratief) in ~ met: (uit opportunisme, met een verborgen agenda) contact aanknopen met iemand

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be