aankoeken
- aan·koe·ken
- samenstelling van aan vz en koeken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aankoeken |
koekte aan |
aangekoekt |
zwak -t | volledig |
aankoeken [1]
- ergatief met een koek bedekt worden
- Als je je vuilcontainer niet schoonmaakt, kan er op de bodem vuil aankoeken.
- Het woord aankoeken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aankoeken" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be