Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aal·ste·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aalsteker aalstekers
verkleinwoord aalstekertje aalstekertjes

Zelfstandig naamwoord

de aalstekerm

  1. (visserij) een hark waarmee men probeert palingen te vangen, een elger, een aalspeer

Verwijzingen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be