Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • a-pri·o·ris·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen a-prioristisch a-prioristischer
verbogen a-prioristische a-prioristischere
partitief a-prioristisch - -

Bijvoeglijk naamwoord

a-prioristisch

  1. op de feiten vooruitlopend
    • De wetenschapper werd door de journalist verleid om a-prioristische uitspraken te doen. 

Gangbaarheid