Zusammenhang

Duits

Uitspraak

• Geluid:  Zusammenhang    (hulp, bestand)
• IPA: /ʦuˈzamənhaŋ/

Woordafbreking

• Zu·sam·men·hang

Zelfstandig naamwoord

Zusammenhang m

1. samenhang, context, verband

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	Zusammenhang	Zusammenhänge
genitief	Zusammenhanges Zusammenhangs	Zusammenhänge
datief	Zusammenhang	Zusammenhängen
accusatief	Zusammenhang	Zusammenhänge