samenhang
- sa·men·hang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | samenhang | samenhangen |
verkleinwoord | - | - |
de samenhang m
- toestand waarin er een onderling verband bestaat
- ▸ Amerikaanse macht, of het nu gaat om de militaire suprematie of diplomatieke overredingskracht, devalueert als er twijfels rijzen over de interne samenhang. Kan deze wereldspeler als het erop aan komt wel als eenheid opereren?[2]
- mate waarin er een onderling verband is
- ▸ Je zou dat algemeen beschaafd koeterwaals kunnen noemen: realistische taal, zonder al te veel samenhang.[3]
vervoeging van |
---|
samenhangen |
samenhang
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenhangen
- ... dat ik samenhang.
- Het woord samenhang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samenhang" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Michel Kerres“Zonder eenheid zijn VS geen geloofwaardige wereldmacht” (15 januari 2021) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Marc Hijink“Een Turingtest voor Trump” (19 oktober 2020) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be