• Te·le·phone·buch
  • Samenstelling van de Pennsylvania-Duitse zelfstandige naamwoorden Telephone en Buch
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Telephonebuch es Telephonebuch Telephonebicher die Telephonebicher
datief me Telephonebuch em Telephonebuch Telephonebicher de Telephonebicher
accusatief en Telephonebuch es Telephonebuch Telephonebicher die Telephonebicher

Telephonebuch, o

  1. (telecommunicatie) telefoonboek
    «Wammer uffrufe wott, hot mer gemisst die Nummere auswennich wisse odder in em Telephonebuch gucke.»
    Als je wilde om te bellen, moest je de nummers kennen uit het hoofd of in een telefoonboek kijken.