Schwangerschaftserbrechen

  • IPA: /ˈʃvaŋɐʃafʦʔɛɐ̯ˈbʀɛçn̩/, (duidelijk uitgesproken) /ˈʃvaŋɐʃafʦʔɛɐ̯ˈbʀɛçən/
  • Schwan·ger·schafts·er·bre·chen

Schwangerschaftserbrechen o

  1. (zonder meervoud) zwangerschapsbraken
    «Das Schwangerschaftserbrechen tritt während der Morgenstunden auf.»
    Het zwangerschapsbraken treedt tijdens de morgenuren op.