Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: levi
  • Le·vi
enkelvoud meervoud
naamwoord Levi Levi
Leviiem
verkleinwoord

Levi

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) derde van de twaalf zonen van aartsvader Jakob-1; moeder is Lea-1; vader van Gerson, Kehat en Merari (o.a. Gen. 29:34; nr. 1-2: 99×, zie nr. 2)
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) (lid van) de uit hem voortgekomen stam van Israël-2, zonder eigen gebied, met verschillende functies bij de tempel (o.a. Ex. 4:14, 32:26; nr. 1-2: 99×: Gen. 29:34 +, Ex. 1:2 +, Num. 1:49 +, Deut. 10:8 +, Joz. 13:14 +, Recht. 17:7 +, 1 Kon. 12:31, Ez. 40:46 +, Zach. 12:13, Mal. 2:4 +, Ps. 135:20, Ezr. 8:15 +, Neh. 10:40 +, 1 Kron. 2:1 +, 2 Kron. 20:14 +; Griekse vorm 3× in NT)
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) meervoud daarvan: leden van de stam Levi met verschillende vooral niet-priesterlijke functies bij de tempel (254×: Ex. 6:25 +, Lev. 25:32 +, Num. 1:47 +, Deut. 17:9 +, Joz. 3:3 +, 1 Sam. 6:15, 2 Sam. 15:24, 1 Kon. 8:4, Jes. 66:21, Jer. 33:18 +, Ez. 43:19 +, Ezra 1:5 +, Neh. 3:17 +, 1 Kron. 6:33 +, 2 Kron. 5:4 +)
  4. (Jiddisch-Hebreeuws) tollenaar; andere naam: Matteüs (Marc. 2:14, Luc. 5:27, 5:29)
  5. (Jiddisch-Hebreeuws) mannelijke voornaam
  • Hoofdlettergebruik: benaming persoon: Levi; benaming functie: levi