Kuppler
- Kupp·ler
- Afkomstig van de Middelhoogsuitse woorden kuppelære en kuppeler
- Afleiding van het Duitse werkwoord kuppeln met het achtervoegsel -er.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Kuppler | die Kuppler |
genitief | des Kupplers | der Kuppler |
datief | dem Kuppler | den Kupplern |
accusatief | den Kuppler | die Kuppler |
Kuppler m
- (pejoratief), (historisch) pimp, pooier (mannelijke vorm)
- Kupplerin (vrouwelijke vorm)
- kupplerisch