Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Ka·mer·de·le·ga·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Kamerdelegatie Kamerdelegaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de Kamerdelegatiev

  1. (politiek) (Nederland) afvaardiging bestaand uit een groep parlementariërs die een van de twee Kamers van de Staten-Generaal uit zijn midden heeft aangewezen
     Een Kamerdelegatie heeft de afgelopen vier dagen een bezoek gebracht aan de Nederlandse militairen in Mali. Dat liet de Tweede Kamer gisteravond laat weten. De zes defensiespecialisten lieten zich op het Nederlandse kamp in Gao en in de hoofdstad Bamako bijpraten over de missie in het Afrikaanse land.[1]
     Hij vindt wel dat leden van Kamerdelegaties in het buitenland zich moeten realiseren dat ze 24 uur lid van de delegatie en ambassadeur van Nederland zijn en zich dienovereenkomstig dienen te gedragen.[2]
  2. (politiek) (België) afvaardiging bestaand uit een groep parlementariërs die de Kamer van volksvertegenwoordigers uit zijn midden heeft aangewezen
     De Parlementaire Overlegcommissie heeft twee voorzitters, de ene uit de Kamerdelegatie en de andere uit de Senaatsdelegatie.[3]
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Kamerdelegatie op bezoek bij Nederlandse militairen in Mali” (21 oktober 2014) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron “Klacht over gedrag SP'er Van Bommel” (22 september 2007) op parool.nl  
  3.   Weblink bron
    Dienst Juridische Zaken en Parlementaire Documentatie van de Kamer van volksvertegenwoordigers
    “De actiemiddelen van de Kamerleden in vraag en antwoord” (juni 2019), p. 27 punt 33