Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Holz·han·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van de Duitse zelfstandige naamwoorden Holz en Handel
enkelvoud meervoud
nominatief der Holzhandel -
genitief des Holzhandels -
datief dem Holzhandel -
accusatief den Holzhandel -

Zelfstandig naamwoord

Holzhandel, m

  1. (economie) houthandel (alle bedrijven met handel in hout in een land of gebied)
    «Es ist das größte Geschäft der inländischen Provinzen, und der stärkste Handel der südlichen und östlichen Städte, welche fast alle größtenteils dem Holzhandel ihre Entstehung und ihren Reichtum zu verdanken haben. [1]»
    Het is de grootste sector van de provincies van het (Noorse) binnenland, en de belangrijkste handelstak van de zuidelijke en oostelijke steden, die bijna alle voor het merendeel hun oorsprong en rijkdom aan de houthandel te danken hebben.
  2. (economie) houthandel (een bedrijf met handel in hout)
Synoniemen
Hyperoniemen

Verwijzingen

  1. Vom Fabrikwesen in Norwegen.
    • Autor: Johann Christian Fabricius (1745-1808)
    • Technologisches Magazin. 1790-1794.
    • Memmingen, 1790, 1.Band, Seite 57