• Fecht
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Fecht der Fecht - - - - - -
datief me Fecht em Fecht - - - - - -
accusatief en Fecht es Fecht - - - - - -

Fecht, o

  1. (militair) gevecht, strijd
    «Mir hen der Fecht verlore.»
    We hebben de strijd verloren.