• Ewich·rot·zer
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Ewichrotzer der Ewichrotzer - - - - - -
datief me Ewichrotzer em Ewichrotzer - - - - - -
accusatief en Ewichrotzer der Ewichrotzer - - - - - -

Ewichrotzer, m

  1. (diergeneeskunde) een infectieziekte bij paarden, muilezels en ezels, veroorzaakt door de bacterie Burkholderia, waarvan één soort op de mens kan worden overgedrage