Emoriet

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  Emoriet    (hulp, bestand)
• IPA: /emoˈrit/

Woordafbreking

• Emo·riet

Woordherkomst en -opbouw

• Herkomst: Hebreeuws

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	Emoriet	Emorieten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Emoriet v / m

1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van een oorspronkelijke bevolkingsgroep van Kanaän-2, voortgekomen uit Kanaän-1, de vierde zoon van Cham-1; 'de Amorieten' is soms aanduiding van alle Kanaänieten (87×: Gen. 10:16 +, Ex. 3:8 +, Num. 13:29 +, Deut. 1:4 +, Joz. 2:10 +, Recht. 1:34 +, 1 Sam. 7:14, 2 Sam. 21:2, 1 Kon. 4:19 +, 2 Kon. 21:11, Ez. 16:3 +, Am. 2:9 +, Ps. 135:11 +, Ezra 9:1, Neh. 9:8, 1 Kron. 1:14, 2 Kron. 8:7)

Verwante begrippen

• Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Amoriet

Gangbaarheid

• Het woord 'Emoriet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.