Kanaäniet
- Ka·naä·niet, Ka·na·aniet
- Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: afleiding van 'Kenaän/Kanaän' met het achtervoegsel -iet [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Kanaäniet | Kanaänieten |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) lid van (een overheersende groep van) de oorspronkelijke bevolking van Kanaän-2 (71×: Gen. 10:18 +, Ex. 3:8 +, Num. 13:29 +, Deut. 1:7 +, Joz. 3:10 +, Recht. 1:1 +, 2 Sam. 24:7, 1 Kon. 9:16, Ez. 16:3, Ob. 20, Zach. 14:21, Ezra 9:1, Neh. 9:8)
- Hebreeuws (transcriptieversie): Kenaäniet
- Het woord Kanaäniet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.