Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Ein·fluss
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 3811
enkelvoud meervoud
nominatief der Einfluss die Einflüsse
genitief des Einflusses der Einflüsse
datief dem Einfluss den Einflüssen
accusatief den Einfluss die Einflüsse

Zelfstandig naamwoord

Einfluss, m

  1. effect, invloed
  2. invloed (in de zin van invloeien, stromen)
  3. (economie), (politiek) gelding, invloed, macht
    «Politik kann einen großen Einfluss auf den Finanzmarkt haben.»
    Politiek kan grote invloed hebben op de financiële markt.
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen