EU-voorzitterschap

  • EU-·voor·zit·ter·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord EU-voorzitterschap EU-voorzitterschappen
verkleinwoord - -

het EU-voorzitterschapo

  1. (regering) bij toerbeurt uitgevoerde rol van een lidstaat om gedurende een half jaar de vergaderingen van de Raad van de Europese Unie voor te bereiden en te leiden
     De Roemeense minister voor Europese Zaken, Victor Negrescu, heeft ontslag genomen na een ruzie met zijn kabinetscollega's over de voorbereidingen van het EU-voorzitterschap van zijn land, dat op 1 januari begint.[1]
  1.   Weblink bron “Roemeense minister van Europese zaken neemt ontslag” (10 november 2018) op nu.nl