• Bun·del
  • Afkomstig van het Duitse woord  Bündel zn 
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Bundel der Bundel Bundel die Bundel
datief me Bundel em Bundel Bundel de Bundel
accusatief en Bundel der Bundel Bundel die Bundel

Bundel, m

  1. bundel

Bundel

  1. mannelijk meervoud van Bundel