[1]. Ein Bretterstapel in Lož  
Een stapel planken in Loz.
  • Bret·ter·sta·pel
enkelvoud meervoud
nominatief der Bretterstapel die Bretterstapel
genitief des Bretterstapels der Bretterstapel
datief dem Bretterstapel den Bretterstapeln
accusatief den Bretterstapel die Bretterstapel

Bretterstapel, m

  1. een stapel van houten planken
    «Ein Holzschuppen und mehrere Bretterstapel standen in Flammen.»
    Een houten schuur en een aantal stapels van houten planken stonden in vlammen.